In de kerstvakantie gingen we wandelen. We waren een weekend met het hele gezin(shuis) en vrienden in een huisje. Er af en toe uit is dan een goed idee. We rijden naar een bos waar we nog nooit geweest zijn. Het heeft een heel aantal dagen hard geregend, maar nu is het even droog. In die tijd gaan we wandelen. Arnold heeft een route in zijn hoofd. We lopen braaf achter hem aan. Het grootste deel van de kinderen had geen zin in de wandeling. Blijmoedig halen we iedereen over, dat het even lekker is, er even uit, frisse lucht, van die onzin. Het helpt niet zo veel, maar ja, het moet dus we lopen in het bos. Een deel met een kwaaie kop, een deel met een overdreven gezellige ‘we maken er wat van’ energie en nog een paar die het wel best vinden. Na een kwartiertje lopen begint het ondanks de belofte van droog weer zachtjes te regenen. We lopen langs een kapelletje en ik steek een kaarsje aan, het moment aangrijpend om een van de kinderen daar iets over uit te leggen. De rest is doorgelopen dus we moeten rennen om hen in te halen. Radi is echter kampioen in traag doen. En is niet vooruit te branden. Met veel aansporing lukt het om bij de rest aan te sluiten. Het regent inmiddels wat harder. We lopen al een half uur in de regen en eigenlijk wil ik wel terug. Dat komt goed, zegt Arnold, hij denkt dat er zo een weggetje komt naar links waarmee we een rondje lopen en vanzelf weer bij de auto komen. Onze oudste zoon merkt op dat het hem logischer lijkt om rechtsaf te gaan, maar dat wordt van de hand gewezen. We lopen in een gestage regen door een moerassig paadje. De nieuwe stoffen schoenen van mijn dochter komen onder de modder te zitten. Radi is in een diepe plas gestapt en zijn sok is nat. Ook bij mij loopt het water mijn schoenen in. Met positiviteit weet ik het nog een hele tijd vol te houden, maar als we door een weiland lopen om af te snijden en we door diepe moerassige plassen moeten waar we niet om heen kunnen lopen, word ik ook chagrijnig. Inwendig kook ik: “Welke idioot heeft deze weg gekozen?”. De stemming daalt nogal en bijna iedereen klaagt. En dan komt uit onverwachte hoek een tegengeluid. Twee van de kinderen beginnen iedereen moed in te spreken en er een spelletje van te maken: wie het diepst met zijn voeten in een plas terecht kan komen, wie het viest is en wie het natst. We gaan op berenjacht en moet dwars door het moeras. Ze krijgen de meesten mee in het spel. Mij niet. Ik baal als een stekker en kan er echt geen lol in zien. De anderen krijgen er steeds méér plezier in. Dat duwt mij nog meer in mijn zelf verkozen rol van chagrijn. Tot ik helemaal alleen achteraan bozig loop te stampen in de plassen. Arnold komt naast me lopen en zegt zachtjes: “Kun je het avontuur er niet van inzien? Straks vormt dit een van verhalen die we ons allemaal herinneren’. Ik heb het ijskoud. Hij slaat een arm om me heen en ik begin weer wat te ontdooien. En het lukt mij om mee te doen met ‘het avontuur’. We komen in een soort hilarische toestand bij de auto aan. Modderig en nat hijsen we ons naar binnen, op naar de chocolademelk.
Nu in Coronatijd maken we vaak de parallel met ons moerasavontuur. Er is geen pad, geen duidelijke route ondanks alle ‘regeltjes’ hoe we hier goed uitkomen. In het moeras werkt dat vaak ook niet. daar zet je de ene voet voor de andere en kijk je uit naar de plekken die wat hoger liggen, waar je even droog kan staan. Op deze ‘terpen’ zoals Harry Kunneman ze noemt kun je reflecteren: achterom kijken en met wat je daar van leert ook weer vooruit kijken. En dan is er maar één keus: terug het moeras in en doormodderen. Soms is een terp je collega, die even een arm om je heen slaat en je vraagt waar je mee bezig bent, soms is het iets wat je leest dat helpt om te reflecteren. Goed reflecteren helpt om daarna met verstand door te gaan in het moeras. Samen reflecteren helpt om liefdevol de moerassigheid te verdragen. Te verdragen dat we het even niet weten, te snappen dat opgeven geen optie is. En dat dit zo samen doorstaan verhalen maakt die van betekenis zijn. Altijd.
Marije van der Linde, staf Stichting Presentie