Nu we zo’n beetje uit de eerste crisisfase lijken te raken, grijpen velen deze tijd aan om terug te kijken op de afgelopen periode, om van daaruit vooruit te kunnen denken over hoe nu verder. Ook wij doen dat, met het zorgethisch kwaliteitsmodel (ZEM) op de achtergrond (Zie Andries Baart (i.s.m. Jan den Bakker): De ontdekking van kwaliteit. Theorie en praktijk van relationeel zorggeven. SWP 2018). Op de uitkomsten daarvan vooruitlopend doe ik hier een eerste vingeroefening, waarbij ik met grote stappen door mijn persoonlijke notities over de afgelopen periode ga. Eerst terugblikken, verwerken misschien ook wel?, voordat ik vooruit kan denken…
Wat opvalt is dat de meeste van mijn notities gaan over de systemische context (in het ZEM ‘de koperen plaat’). Oppermachtig en sturend aanwezig: maatregelen van de overheid dringen door tot alle hoeken en gaten van onze samenleving en dus ook tot de zorgwereld. Regels worden directief opgelegd. De aanpak is ferm, probleemoplossend. Nederland conformeert zich. Wetenschappelijke kennis over ziekte en epidemiologie (belichaamd door het RIVM) domineert; gaat, in deze eerste fase, zelfs boven de toch altijd dominante logica van de economie. Al gauw blijkt dat dat wringt: hier wordt een ongekende spaak in het wiel van onze bedrijvigheid gestoken. Er wordt een groot appèl op solidariteit gedaan: de sterken moeten zich matigen ten gunste van de zwakkeren. Is dat een écht appèl op solidariteit, vanuit onderlinge zorgzaamheid, of vooral een oproep om vol te houden tot oude tijden kunnen herleven? De vraag naar wat het ene mensenleven waard is ten opzichte van de voorspoed (en het vertier, maar ook: de gezondheid) van de ander sijpelt door in het debat. Daar weten we vooralsnog geen raad mee.
Er ontstaan schrijnend gescheiden werelden. Eerst zijn de spotlights vooral gericht op de high techwereld die ons moet redden. De eerste ‘helden’ tekenen zich af. Ze lopen vooral rond op de IC’s. Van andere sectoren zien we vooralsnog niet veel…, behalve ludieke, vrolijke acties in de tuinen van verpleeghuizen. Gaandeweg krijgen we inkijkjes in de impact van dit ongrijpbare virus en het menselijk leed dat daarmee gepaard gaat. We gaan dan iets zien van de impact van systemen op hoe de zorg in menselijke zin uitpakt. Verhalen van mensen die de IC overleefd hebben maken indruk. Wat we niet zien zijn de mensen die op zogeheten ‘covid-units’ in verpleeghuizen terecht komen. Ofwel om te revalideren na ernstige ziekte, ofwel omdat in een verpleeghuis alle ‘corona-gevallen’ worden geconcentreerd op één plek. De spaarzame berichten uit die wereld geven een triest beeld: daar is het niet goed toeven en roeien met de te korte riemen die de overheid aanreikt. Toch al verwarde mensen raken nog meer ontworteld, er is weinig sjeu aan, zorgverleners kampen, vooral in de eerste periode, met een schreeuwend tekort aan hulpmiddelen en mensen gaan er soms eenzaam dood, met een onherkenbaar maanmannetje aan hun zijde. Van déze enorme tragiek voor direct betrokkenen kregen we, tot voor kort, publiekelijk weinig mee. In de persconferenties van Rutte c.s. wordt schrikbarend weinig ruimte gemaakt voor écht medeleven, rouw en oog voor dergelijke collateral damage. Mensen in de gehandicaptenzorg, de psychiatrie, de jeugdzorg, de AZC’s, de gevangenissen krijgen al helemaal weinig stem. Hoe de strenge maatregelen daar uitpakken, laat zich in veel gevallen slechts raden. Corona is toch minder de gelijkmaker dan in het begin wel eens betoogd werd.
Als de eerste schrik een beetje voorbij is, neemt de maatschappelijke polarisatie weer toe. De ‘mij-kan-niets-overkomen-groep’ is er op zeker moment wel een beetje klaar mee. Het kan toch niet zo zijn dat iedereen zich moet blijven aanpassen aan de meest kwetsbaren (soms getypeerd als ‘toch al bijna dood’, of ongezond door leefstijl en ‘dus’ eigen schuld). Is het niet tijd dat die kwetsbaren zichzelf maar moeten isoleren zodat de rest weer terug kan naar business-as-unusual, zoals de nieuwe 1,5-meter werkelijkheid ook wel genoemd wordt? Beleid vanuit systemische context leidt tot verzwaring van de opgaven van mensen die toch al een kwetsbare positie in onze samenleving hebben. Anderzijds: hoe reëel is het om alles voor langere tijd stil te leggen ter bescherming van een relatief kleine groep kwetsbaren? Of ging het daar eigenlijk toch al niet om, maar eerder om het behapbaar houden van de crisis, ‘flatten the curve’? Verward raak ik door de discoursen die door elkaar lopen en soms bedrieglijk overeenkomstige gestalten aannemen.
In deze mêlee van onzekerheid, niet-weten, lijden, stress en maatschappelijk geharrewar, doen zorgmedewerkers (in vitale beroepen-voor-zolang-als-het-duurt) dag in dag uit hun best om het zo goed mogelijk te doen. Maar wat ‘goed’ is in deze abnormale situatie is niet altijd makkelijk te bepalen. Sommigen raken verlamd: de regeldruk is zo massief, dat het niet makkelijk is om daar tussendoor nog eigen discretionaire ruimte te ontwaren. Voor sommigen is de spanning en het leed zo overweldigend, dat wegkijken en ‘op afstand gaan’ de remedie lijkt om het vol te kunnen houden. Bij velen echter komt alles wat er aan zorgzaamheid en betrokkenheid aanwezig is voluit tot bloei: nu familie geen nabijheid kan bieden, doen zij het. Geen groter geluk dan om in al je ontheemdheid een zorgverlener naast je te treffen die je niet verlaat.
Het helpt om ten diepste te begrijpen waar zorg om draait. Niet per se,niet altijd, niet koste wat kost de (vak)regels volgen en problemen oplossen, maar wel steeds blijven zoeken naar wat er voor de ander werkelijk op het spel staat, met welke opgaven zorgontvangers en hun naasten worstelen en hoe je de ander kan bijstaan in het zich verhouden tot de fragiliteit, de brekelijkheid van het bestaan.
Deze periode heeft mij flink ontregeld, zo schreef ik ook al in de eerste column in deze reeks. Ik ontkom daar niet aan en het klinkt door in wat ik denk en schrijf. Maar ik voel mij gesteund door collega’s en mensen in de praktijk die overtuigd zijn van de rijkheid die de presentiebenadering en -theorie ons bieden om ook nu verstandig en liefdevol te blijven doormodderen met elkaar. Na het afschudden van de druppels herschik ik mijn veren en ga voort.
De komende tijd gaan we deze vingeroefening verbreden. We stellen ons (en u) de vraag wat we leren van deze fase: wat nemen we mee voor de periode waarin het virus mogelijk weer oplaait en wat zouden we een volgende keer vooral anders willen doen? De kapstok van het zorgethisch kwaliteitsmodel zien wij daarbij als een belangrijk hulpmiddel: het nodigt uit om met een brede en onderzoekende blik kritisch deelnemer te zijn aan de opgaven waarvoor deze tijd ons stelt.
Met deze column komt er een eind aan het vaste stramien waarmee wij u de afgelopen twee maanden een hart onder de riem hebben willen steken. Dat hebben we gedaan middels 21 bijdragen en 7 openbare reflectiebijeenkomsten.
Maar we zijn natuurlijk niet uitgeschreven en uitgedacht met elkaar. Daarom gaan we door, maar incidenteler en misschien in andere vormen. En met u. Zo dragen wij, met u en uw organisaties, bij aan het bevorderen van presentie in zorg, hulpverlening en andere dienstverlenende praktijken. En in deze tijd met wellicht een nog grotereaandacht voor de meest kwetsbaren in onze samenleving.
Marjanneke Ouwerkerk, directeur Stichting Presentie