Het wordt ons regelmatig als feedback gegeven: de presentiebenadering bedient zich van nogal moeilijke woorden, zoals finaliseren en af en toe zelfs oubollige termen, zoals deugden. In deze Coronatijd zijn beide begrippen mij weer behulpzaam gebleken. Graag neem ik u voor een derde keer mee in het lief en leed van ons gezin(shuis).
Vrij spoedig na de lockdown ontvingen wij post. Een brief van de jeugdzorgorganisatie met wie wij samenwerken met daarin een aantal regels die nu van kracht werden. Eentje daarvan was dat bezoeken tussen ouders en kinderen niet door gingen. Een regel waar heel Nederland op een bepaalde manier mee van doen had: ouders in verpleeghuizen die niet meer bezocht mochten worden, bezoeken in de gehandicaptenzorg die stopgezet zijn enz. En dus ook in de Jeugdzorg. Allemaal bedoeld voor onze veiligheid. Toch kon ik deze regel niet klakkeloos accepteren. Het riep onmiddellijk een ongemakkelijk gevoel op. En soort moreel ‘niet pluis’ gevoel; een soort van “Hè, is dit het (enige) goede om te doen? .Zo’n gevoel is voor mij over het algemeen het beste moment om een goede bak koffie te gaan zetten. Dat is dus eerst gebeurd. En dan komt een denkproces op gang: “Wat betekent deze regel voor onze gezinshuiskinderen? Waar draagt het aan bij? Pakt dat ook zo uit? Voor allemaal?”
En dit zijn de vragen waar je nou juist de finaliteit bij nodig hebt: Waar gaat jeugdzorg om? En waar gaat het uiteindelijk in ons gezinshuis om? Is dat veiligheid? Gezondheid? Ja, maar niet boven alles. Wat dan wel? Wij zeggen: uiteindelijk draait het om ontplooiing. De uiteindelijke bedoeling van ons gezinshuis is dat de kinderen tot ontplooiing komen en dat wij daar samen,liefdevol en trouw aan bijdragen. De volgende stap is dat ik mij afvraag: “Draagt deze regel bij aan de ontplooiing van onze kinderen?”. Het antwoord was: “Voor het ene kind wel en voor het andere kind niet”. Bij het ene kind zat de ouder in de risicogroep en zou het de ontplooiing van het kind belemmeren als moeder ernstig ziek zou worden. Met een ander kind zou juist een groot conflict ontstaan als we hem zouden verbieden naar ouders te gaan. Bovendien zou hij het toch doen, met juist meer risico op onveiligheid.Het conflict zou zijn gevoel van je-bij-ons-thuis-voelen ernstig bedreigen en daarmee ook zijn ontplooiing. Met ouders en hemzelf goed praten over de risico’s en hoe die in te perken kon wel. Zo onderzochten we voor ieder kind de betekenis van de regel.
En zo kwamen we tot de conclusie dat de regel voor sommigen goed was, maar niet voor iedereen. Dan komt de volgende kwestie: hoe kom ik nou tot handelen? Wat ga ik nu doen? En dat is waar deugden om de hoek kijken. Als ik ruimte wil maken in de regels omdat de finaliteit mijn uiteindelijke houvast is en niet de regels, dan moet ik moed opbrengen om de regels ter discussie te stellen. En moed is zo’n typische deugd. En ik moet me trouw tonen aan de kinderen en de ontplooiing waar ik van ben. Dus was de volgende stap dat ik de directeur van de jeugdzorginstelling belde. Met haar heb ik de regel besproken en dat wij die niet konden navolgen. En zij begreep (uiteindelijk) de argumenten. En kon daar, met enig gesputter, ook in meegaan. Niet zonder slag of stoot, hoor. Het vroeg ook echt vasthoudendheid (ook zo’n deugd). Toch was dat omdat je weet waarom je dat doet en waartoe, goed op te brengen. Tegen de kinderen zeiden we: “Als je iedereen gelijke kansen (op ontplooiing) wil geven, moet je ze ongelijk behandelen”. Zo legden we uit wat voor de een wel mogelijk was en voor de ander niet.
Marije van der Linde, staflid Stichting Presentie