Mijn gezinshuisdochter van 9 zit naast mij aan mijn bureau in mijn kantoor haar werk voor school te maken. in ons gezinshuis met zes kinderen, proberen we het ritme van school enigszins vast te houden. En ik probeer ook nog iets van mijn werk voor elkaar te krijgen. Terwijl naast mij een begin wordt gemaakt met een taalwerkje, besluit ik twee collega’s een mail te sturen. Al bij de aanhef stok ik. Naast mij wordt op luide en geïrriteerde toon verzucht: “Ik snap er niks van, ik kan dit dus niet”. De verzuchting wordt kracht bijgezet met een duw tegen het lesmateriaal. Mijn beeldscherm wiebelt op mijn bureau. De eerste typefouten verschijnen in beeld. Ik corrigeer ze om mij daarna naar Emmi te draaien: “Wat lukt er niet?”. “Niks niet”, foetert ze. Ik vraag haar: “Wat moet je doen?”. “Ja, dat weet ik toch niet!”articuleert ze stevig. “Dan moet je even lezen”, zeg ik rustig. “Wat staat daar bovenaan?”. “Dat weet ik toch niet, dat kan ik toch niet hhhhhhrrrrr, ik kan niks, ik ben dom!!!”
Inwendig zucht ik even heel erg diep. “Lees eens voor wat hier staat”. Ik houd mijn vinger bij de instruerende tekst. Ze dreunt de zin op. Ze leest hem technisch voor. De boodschap laat ze niet tot zich doordringen. Ik daarentegen vraag: “En wat moet je nu dan doen?”. “Ja, dat snap ik toch niet!! Ik ben stom, ik ben dom, ik kan niks, jij moet mij helpen, jij helpt mij niet, jij doet gemeen.” De tranen lopen over haar gezicht en ze is heel boos. Ze krabt woedend aan de plekjes op haar gezicht waar we al weken mee bezig zijn om ze te laten genezen, maar die ze steeds weer kapot krabt.
Ik pak haar hand,“stop”, gebied ik haar. Ze ontploft, en ik voel aan mijn lijf dat ik ruimte inneem, groter word, dichter bij haar ga zitten. Ook met mijn stem, mijn blik en toon gebied ik haar om in te tomen, rustig te worden. Zo help ik haar zich niet te verliezen in de paniek en stress die dit werkje oproept. Ze damt in en met handen voor haar gezicht zit ze als een kat te blazen, tot de ergste woede en frustratie afneemt.
Dan gaan we weer terug naar het werkje. “Wat staat er nou eigenlijk?” vraag ik zacht. Weer leest ze alleen technisch. Ze dreunt de woorden op en leest ook de ‘punt’ aan het einde van de zin. Het tafereel dreigt zich te herhalen, maar voor het zo ver is vraag ik waarom ze zo doet: “Zo kom je toch niet verder?”. Ze snauwt me toe, dat ze het toch niet kan, dat ze dom is en lelijk en slecht en dat ze wel dood mag. “Nou”, antwoord ik, “dat lijkt mij niet nodig, want volgens mij kun je dit wel”. ”Hoe weet jij dat nou”, buldert ze, “jij bent heel gemeen, jij helpt mij helemaal niet.” Ik: “Als je bedoelt dat ik het voor moet zeggen, nee, dat klopt dat ga ik niet doen. Maar zullen we nu echt lezen wat er staat?”. Nu doet ze het en dan kijken we samen naar de eerste zin. Uit de zin moet ze alle overbodige woorden halen. Al vrij snel lukt het, maar het compliment daarover wordt radicaal van de hand gewezen.“Nu de volgende”, zeg ik en ik draai mij weer naar mijn beeldscherm om de eerste zin van mijn mail te typen.Deze scene herhaalt zich zo’n vier keer. Dan is het werkje af en staan er twee zinnen van de mail op mijn beeldscherm. Ik complimenteer Emmi dat het af is en loop met haar naar de woonkamer, naar mijn partner met het verzoek voor het volgende werkje een computeropdracht te kiezen.
Ze is nog niet weg of ik zucht een keer of zesendertig en beklaag me bij mijn partner. Hoe houden we dit vol? De dag is nu drie kwartier op weg…. Hij kijkt me vriendelijk aan. Radi, met wie hij die ochtend is begonnen met schoolwerk, zit inmiddels op zijn kamer, zegt hij. Ook even bij te komen.
Wat zal deze Corona-situatie ons brengen? Alles zien we nu van de kinderen en zij van ons. Er is geen escape. Voor hen niet en voor ons niet. Geen sport, geen clubjes, geen juf. Ook voor ons geen koor, geen keramiek en niet de deur uit voor je werk. Mijn werk bestaat uit het uitdragen van de presentiebenadering, waarbij het draait om het relationele verbinden met de ander en vanuit die verbinding leren snappen wat je voor en met die ander kunt doen. In ons eigen huis, wat tegelijk een gezinshuis is, zit die presentie me vaak op de nek: “Was dat nou zo present?” is het vaak gehoorde stemmetje in mijn hoofd: Aansluiten bij de ander en in de relatie zo afstemmen dat je bijdraagt aan het tot bloei komen van die ander. Ha! lekkere opgave in Coronatijd. Vaak vind ik mezelf niet zo present, niet zo aardig en ook egoïstisch. Maar dat oordeel over mezelf én de heilige verwachting het allemaal veel beter te moeten doen, maakt me, ook zonder virus, kortademig.
Mijn partner haalt op dat soort momenten zijn schouders op: ‘Alles biedt je leermateriaal, kun je mee verder en op terugkomen”. En dat is wat we doen. Ik blijf weigeren om elk stapje van het schoolwerk te begeleiden, ook als het tot frustratie leidt. Dat is dan maar zo. Eerst zelf uitzoeken. En ook schieten we soms uit onze slof als we voor de zoveelste keer vragen of iemand op wil houden. We verdragen onze eigen fouten en we verdragen wat de ander ons aandoet. En we houden iedereen en bovenal onszelf voor dat als we het positieve, het goede blijven voeden, we er echt gaan komen. En dat de mail dan ook een keer afkomt.
Marije van der Linde, staf Stichting Presentie
Ook in deze tijd wil Stichting Presentie ondersteuning bieden aan iedereen die zich inzet voor goede zorg en hulp. Wij kijken graag samen met u wat wij daarin, met onze expertise, juist nu kunnen betekenen. Behoefte aan ruimte om op adem te komen of even stil te staan om te reflecteren? Neem gerust contact met ons op: info@presentie.nl