De studiebijeenkomst van Stichting Presentie op 31 mei 2024 ging over relationele autonomie. De terugblik hiervan is nu hier te downloaden.
Het beleid vraagt erom, het geldt als een van de belangrijkste kwaliteitscriteria in de zorg en het is een nationaal ideaal: de bevordering van autonomie. Maar bij sommige mensen zou het niet kunnen. Of hooguit als het om kleine keuzes gaat, bijvoorbeeld welk beleg er op brood moet. Onder hen mensen met een ernstige verstandelijke beperking en moeilijk verstaanbaar gedrag (EVB+). Autonomie zou voor deze groep praktisch zowat onmogelijk en theoretisch problematisch zijn.
Uit het empirisch onderzoek van Geertje van der Geest bij Esdégé-Reigersdaal, waarvan ze verslag doet in het boek ‘Ze kunnen het niet zeggen’, blijkt echter wat anders: in de praktijk wordt autonomie wel degelijk succesvol bevorderd. Door inventieve en toegewijde werkers, tijdens heel gewone handelingen, op tientallen aspecten van het alledaagse leven. De mens met EVB+ helpen het leven te leiden dat hem of haar past en goed doet. Het leven waarmee hij of zij samenvalt. Minder inperking en meer grip op het eigen bestaan. Het kan wel. Zulke autonomie is niet evident maar moet ontdekt worden.
De studie laat ook zien wat ervoor nodig is. Praktisch moet de werker er voortdurend op uit zijn, relationele veiligheid bieden, bereid zijn om met respect voor kwetsbaarheid iemands mogelijkheden te verkennen en grenzen te verleggen, en daar in de organisatie ruimte en steun voor krijgen. Theoretisch is er behoefte aan een ander begrippenapparaat, een bijgesteld idee wat goede professionaliteit is en vooral: meer hoogachting voor de kennis en kunde van practici. En het kwaliteitsdenken moet zich breder oriënteren. Dit herziene denken over autonomie is zeker ook betekenisvol voor de (bijzondere) jeugdzorg, de ggz en psychiatrie en bijvoorbeeld in de zorg voor mensen met dementie, NAH of die zich anderszins moeilijk verstaanbaar maken.
In het begeleidende, verdiepende essay ‘Wij moeten het zeggen’ van Andries Baart, die het onderzoek begeleidde, wordt ervoor gepleit om, als zorgontvangers vanwege hun beperkingen niet goed duidelijk kunnen maken wat zij willen, het niet over te nemen en het ook niet op te geven. Beter is het om zoekend en tastend te ontdekken wat mogelijk gevraagd en bedoeld wordt. Hoewel dat niet eenvoudig is, doen goede professionals dat, alle dagen en tussen de bedrijven door. Wát ze dan doen, kan uitstekend worden uitgelegd. Andries noemt het ‘alledaagse hermeneutiek’ en geeft er een gedegen uitleg van.
Door zo te werk te gaan wordt tegelijk de gebruikelijke opvatting van ‘autonomie’ gewijzigd in ‘relationele autonomie’, dat wil zeggen dankzij de ander autonoom kunnen zijn. In het essay worden deze relationele autonomie en de vragen waarmee ze omgeven is, nauwgezet uitgewerkt. Het resultaat is een onderbouwde handreiking aan professionals wanneer ze zorg geven aan cliënten die het zelf niet (goed) kunnen zeggen, in de gehandicaptenzorg, ggz, verpleegzorg of waar dan ook: die professionals moeten het dus zeggen en dat kan verantwoord en zonder ongerechtvaardigd paternalisme gebeuren.