Eenzaamheid, ziekte, ongeluk, armoede, vernietiging, sterven, lijden… het is overal om me heen. En niet alleen nu, in deze coronacrisis, maar altijd al, mijn hele leven lang. In het klein: in mijn persoonlijk leven en in het ‘groot’: in organisaties, in de maatschappij, zelfs in het ‘heel groot’: in de wereld zoals ik die (soms, gelukkig niet altijd) percipieer, ons omgaan met de aarde en het ecosysteem. En het is hard werken om er niet door overweldigd te raken, om niet door onmacht verlamd te raken.
Wat te doen? Wat te zeggen?
Vele wegen heb ik in het verleden uitgeprobeerd: héél hard werken, nog harder werken. Met een burn-out als gevolg. Gefrustreerd organisaties verlaten. Me schuldig voelen. Afstand nemen door me terug te trekken in mijn eigen kleine wereld en koekjes te bakken. ‘Ermee zitten’, met een depressie tot gevolg. Ontsnappen door geen nieuws meer te zien of lezen. Mezelf troosten door te kijken naar wat wèl lukte.
Uiteraard met de beste bedoelingen. En begrijpelijk. Om mezelf op poten te houden, om mezelf te beschermen. Heeft dat het lijden van iemand verminderd? Heeft het iemand geholpen? Nou nee. Eerder integendeel. Wantsomber zitten wezen, wegvluchten, of mede-lijden helpt niemand.
Dus: wat te doen? Hoe met onmacht om te gaan? Bestaat er zoiets als een ‘onmachtscompetentie’, zoals Andries Baart dat noemt? Kunnen we leren om er mee om te gaan, zodat het ons niet lam legt?
Allereerst: erkennen dat het er is. En erkennen dat het van een zekere arrogantie getuigt te denken dat ik ‘de wereld kan redden en het lijden de wereld uit kan helpen’… De realiteit is dat wij allemaal, alle levende wezens op verschillende wijzen onderhevig zijn aan lijden. Dat is moeilijk, omdat we het liefst geen lijden of pijn ervaren of om ons heen zien. We raken hier aan de illusie van de maakbaarheid van het bestaan. Zo’n stom virus alleen al, laat weten dat het in essentie helemaal niet maakbaar is.
En het helpt om te beseffen dat we allen relationele wezens zijn. Ten diepste ingebed in en gevoed door de menselijke relaties om mij heen. Dit besef helpt mijzelf: om uit te reiken, om om hulp te vragen, om een beroep op anderen te doen. Maar dit weten, maakt het ook mogelijk om er voor de ander te zijn, om gevoelig te zijn voor de behoefte en het appèl van de ander, zelfs nog voordat er uitgereikt wordt.
En hoe kan je er dan voor de ander zijn? Ervan uitgaand dat je het goede voor de ander wilt, dat je de ander werkelijk ten dienste wilt zijn, begint het met de bereidheid tot empathie. Met dien verstande dat het niet blijft bij de zogeheten ‘affectieve empathie’ waarbij je mee-lijdt met de ander. Er is wellicht een zekere waarde in het trachten mee te voelen met de ander (‘ik voel ook wat jij voelt’) , maar het vraagt nog iets meer om werkelijk het goed van de ander te dienen. Het vraagt een radicale perspectiefwisseling: kan ik mij enigszins voorstellen hoe het is om de ander te zijn? Kan ik daarbij blijven, bij de tragiek, bij het verdriet, bij de eenzaamheid, de chaos, de verwarring? Wat heeft hij/zij nu nodig? Kan ik begrijpen wat daar op het spel staat?
Dat brengt compassie teweeg, waarin ik de ander een perspectief kan bieden. Door mijn eigen aannames en adviezen achterwege te laten (wie zit daarop te wachten?). Door te luisteren, door te vragen: ‘vertel eens’. Door getuige te zijn. Voor mij persoonlijk is dit een levenslange oefening om een open, inclusieve houding te cultiveren…. Maar de ervaring leert me dat dit ‘innerlijk werk’ zichtbaar, voelbaar is in het ‘uiterlijk werk’, dat ik er zo beter met èn voor de ander kan zijn.
Van daaruit kan actie ontstaan, actie in de zin van handelen, of van aanwezig zijn, net wat nodig blijkt. Zoals we in de presentiebenadering zeggen: als je niets meer kunt doen, kan je altijd nog blijven. Met de ander zijn om er voor hem te kunnen zijn. Welke term je ervoor gebruikt, is niet belangrijk: compassie, bekommernis, mededogen….
En dan: liefdevol en verstandig doormodderen, maar daarover een andere keer.
Wat kan ik doen, wat moet ik zeggen? Vooral niet te veel zeggen…. Maar liever luisteren.
Dan neem ik warme koffie mee voor onze daklozenkrant-verkoper. En ik koop – behalve van hem de krant – ook bananen en pinda’s voor hem. Ik luister naar mijn kinderen, die nu met eigen problemen worstelen en zeg: ‘Vertel nog eens…’. Ik luister naar de zorgverleners, die vertellen over hun onmacht en de kleine dingen die troostend blijken: dat dankbare appje van de wijkbewoner, dat bezoekje aan het kerkgebouw, de nieuwe planten in de tuin.
Is dat klein? Jazeker, dat is klein. Wat als er alleen maar kleine dingen zijn? Als het leven bestaat uit kleine momenten, laat het dan compassievolle kleine momenten zijn…
Van collega Judith Leest leerde ik een beroemde zin, de slotzin van de parabel Candide van Voltaire: “Il faut cultiver notre jardin” -“Wij moeten onze tuin bewerken”. Deze zin roept op om, waar je kan en dicht bij huis, in de kleine dingen een verschil te maken.
Dus ik bewerk mijn tuin. En voel dankbaarheid. Voor alles wat er wel is, wat er ook is.
Yvon van Noort, staflid Stichting Presentie
Lees hier het artikel waarin Andries Baart zijn denken over de onmachtscompetentie uiteen zet
Net binnen: het nieuwste boek van Leike van Os en Jaap van ’t Hek: Onmacht, in samenleving en organisaties. Ik ben benieuwd! Oss, L. van & J. van ’t Hek (2020). Onmacht. Amsterdam: Boom Uitgevers Management Impact