Ingrid werkt bij een instelling voor jeugdzorg, en sinds kort begeleidt ze daar Natasja. Tijdens een van de eerste gesprekken vraagt Natasja aan Ingrid of die een keer samen met haar naar de stad wil, beetje winkelen, koffie drinken en dergelijke. Ingrid denkt erover na en besluit om het niet te doen. Ze redeneert: ‘Over drie maanden loopt ons traject af en dan ben ik er niet meer. Als ik nu investeer in de relatie met haar, moet ik die over drie maanden verbreken en doe ik haar veel verdriet aan. En dat wil ik niet, dus zeg ik nee.’
Een begrijpelijke redenering, maar toch blijven we erover aan de praat. Want wat doe je eigenlijk als je nee zegt? Wat betekent die vraag van Natasja? Kennelijk verlangt ze naar iemand die ‘als een vriendin’ met haar iets leuks gaat doen. Moet je haar dat dan ontzeggen, omdat je op zeker moment de relatie moet beëindigen?
Presentiewerkers vertellen ons geregeld dat hun cliënten/bewoners/gasten hen beschrijven als een soort vriend of familielid: ‘Je voelt als een zus/broer/vriend voor me’. Daarmee zeggen ze iets over de aard van de relatie die ze hebben met deze werker: jij kent mij, met jou kan ik praten, bij jou kan ik mezelf zijn. Ze gebruiken daarbij beeldspraak: áls een vriend, áls een zus, om uit te drukken dat de werker een speciale betekenis heeft voor hen. En die betekenis gaat eigenlijk altijd over een verlangen dat in hun leven niet vervuld is: het verlangen naar iemand die (tijdelijk) een lege plek in hun leven inneemt, of naar iemand die warm is, of naar iemand die blijft.[1]
Relationeel werken betekent dat je je daar – binnen de grenzen van redelijkheid en doenlijkheid – voor wilt lenen. Juist omdat het ‘in relatie zijn’ met de ander al een vorm van goede zorg is. Alleen al om die reden zouden we tegen Ingrid kunnen zeggen: die drie maanden, waarin je investeert in de relatie met Natasja, zijn de moeite waard. En bij die investering hoort ook dat je straks ‘relationeel’ afscheid neemt.
Ja maar, zal Ingrid tegenwerpen, dat verdriet dan?
Ik had op de middelbare school een vriendin, die heel plotseling overleed bij een auto-ongeluk. Ik miste haar verschrikkelijk, maar ik had de vriendschap die we hadden nooit willen missen. Waar ik het meeste last van had was het feit dat we geen afscheid hadden kunnen nemen. Dat ik nooit heb kunnen zeggen wie ze voor me was, dat ik om haar gaf, dat ze veel in mijn leven had betekend. Dat ik blij en dankbaar was dat ze in mijn leven was geweest.
Relationeel afscheid nemen betekent dat je moet accepteren dat alles in het leven eindig is. Mensen komen en gaan – en als ze gaan, dan helpt en troost het om tegen elkaar te kunnen zeggen: wat goed dat je er was.
Pastor Titus Schlatmann vertelt in een interview bij gelegenheid van zijn afscheid als buurtpastor,[2] hoe hij dat afscheid nemen vorm heeft gegeven:
- door aan de buurtbewoners terug te geven wat hij bij hen ziet aan kwaliteiten;
- door te luisteren naar hun behoeftes op dit moment, nu hij vertrekt;
- ;
- door te luisteren naar de emoties die het afscheid oproepen, en daar expliciet ruimte voor te maken: wat is je verdriet, je zorg, je angst et cetera?
En soms hoor ik van werkers dat ze een ‘ritueel’ bedenken bij het afscheid nemen. Dat kan zijn: samen op de foto gaan en die foto later opsturen met een mooie wens erbij; een brief opstellen die je voorleest bij het afscheid en die je, mooi opgemaakt, aan de ander meegeeft; een gedicht over de ander schrijven en voordragen; samen een plant of bloem planten, of een plantje geven dat je zelf hebt opgekweekt. Rituelen spreken soms sterker dan woorden. Al is het ook mooi om hardop tegen elkaar te zeggen: jij doet ertoe.
Elly Beurskens, stafmedewerker Stichting Presentie
[1] Ontleend aan Elly Beurskens, Marije van der Linde & Andries Baart. (2019). Praktijkboek Presentie. Bussum: Coutinho, pp. 108-112.
[2] Guus Timmerman. (2018). “‘Bewoners gingen met elkaar dingen doen die niemand had verwacht of zelfs voor mogelijk hield’: Interview met buurtpastor Titus, die na 25 jaar met zijn werk in Rivierenwijk stopt”. Diakonie & Parochie, 31(3 (September)), 26-29.